« Terug

Gewone of bruine pad

Details

Categorie
Wetenschappelijke naam Bufo bufo
Opmerkingen
Bron 16
Link http://nl.wikipedia.org/wiki/Gewone_pad
Bijzonderheden

Kikkers en padden vallen onder de wetenschappelijke orde Anura in de klasse van de amfibieën. Anura betekent letterlijk zonder staart en dit is het grootste verschil met alle andere amfibieën. Ze ontwikkelen wel een staart, maar deze verdwijnt tijdens de gedaanteverwisseling van visje tot volwassen dier [de metamorfose]. Amfibieën zijn koudbloedige dieren die een deel van hun bestaan in het water doorbrengen en een deel op het land.

Het belangrijkste verschil tussen kikkers en padden is dat padden een volledig ontwikkeld orgaan van Bidder hebben, terwijl dat bij de kikkers in het verloop van de evolutie gedegenereerd is. Dit orgaan is bijzonder omdat het mannetje eicellen kan laten aanmaken en zo als het ware mannetjes in vrouwtjes kan veranderen. Kikkers overwinteren in de modder van sloten, padden kruipen in de grond, soms met groepjes bij elkaar. De padden komen in het voorjaar weer uit hun schuilplaats en trekken dan massaal naar de waterrijke gebieden waar ze geboren zijn. Hun ultieme vijand bij deze trek is dan ook de auto. Nog enkele verschillen, padden hebben een wat pokdalige huid en voelen wat ruwer aan, kikkers zijn over het algemeen veel gladder, padden lopen wat meer terwijl kikkers veel beter springen. De vochtige heide is bij voorkeur het leefgebied voor de heidekikker, groene en bruine kikker, maar ook de gewone pad en soms de rugstreeppad.
Bij zowel de kikkers en de padden zijn de vrouwtjes duidelijk groter dan de mannetjes. Goed te zien bij de paddentrek in het voorjaar, je ziet dan vaak een vrouwtjes pad met het mannetje op haar rug.

De gewone (of bruine) pad is in geheel Europa en Azië algemeen. Het diertje wordt 12 cm lang, maar in het zuiden kan de grootte wel zo’n 20 cm bedragen. Het is een nachtdier en leeft vooral in bossen, akkers en tuinen, maar ook kelders behoort wel tot het leefgebied.

Ze overwinteren in droge holen in de grond. In de paartijd, in het voorjaar, trekken ze massaal naar hun geboorte-gebieden, waterrijke plekken. Het wijfje legt 2 snoeren elk van 1200 tot 6000 eieren, welke door beide ouders om waterplanten gewikkeld worden. De dikkopjes komen na 12 dagen uit en daaropvolgende metamorfose duurt 77 tot 91 dagen. De jonge dieren verlaten het water dan en groeien dan langzaam op.
Voedt zich voornamelijk met insecten, slakken, wormen en bij uitzondering ook wel met kleine amfibieën.